
CORVUS SPLENDENS
kom, ja, treed binnen, vreemdeling
ik word wakker en denk wie ben ik
en ben een kraai
op een vierkant of zeshoekig veld
hip ik de hoeken af
met lange snavel gebogen haak
eet ik wat rondslingert
mijn staart wipt zo zwart
ook ben ik voltallig beklauwd
paradeer over de aarde
veelbelovend maar kras
voor een kraai ben ik te grijs
en te grijs voor een specht
bouw een geeuwend nest
van sluimer en draad
mijn brede de vreemde brengende
wiekende wieken knipperen obsidiaan
de oceanen wil ik oversteken
alsof ik doezel
ik ben op weg naar nieuwe bomen
die van honing druipende vielen
speelweide van kraaien als wij
zijn op aarde de havens de steden
kommt ein vogel geflogen
setzt sich nieder
ik schuw de mensen niet
ben ik zelf sluw en verdorven
waarom glimlachen sommigen
en zijn anderen ijzig
ik zweef door het raam
klauw jullie brood, doodgemakkelijk
ik ben niet de schaduw
het duister van de nacht
ik ben niet tot stof bevroren
niet in de winter
wat jullie horen in het binnenste
van de struiken is mijn liefkozen
de nesten van mijn allermooiste zusters
en broers, vernietig ze niet
tot de dauwbramen rijp zijn
breng ik de kinderen van anderen groot
mijn vaderloze, moederloze,
nutteloze schurken
het best kan je ons doden
in de schoonheid van een bos
alle vogels hebben namen
totdat ze opvliegen
